De school met Bijbel
Zoals ik al vertelde was ik niet zo verbonden met de scholen, daarvoor heb ik er waarschijnlijk te veel gehad, ik kan me ook niet veel herinneren van mijn klasgenoten. Op een na, dat was Anneke van de Melkboer, haar ouders hadden een winkel op een hoek van de Vailliantlaan.
Wél weet ik dat ik vaak op de lagere school, Prinses Beatrixschool, door jongens gepest werd en dat ik door de meisjes in bescherming werd genomen. Ze brachten me ook vaak na schooltijd tot bij mij thuis. Er waren toen nog kinderen. Die waren katholiek en die moesten eerst nog naar de kerk voordat ze naar school konden. Nu, daar had ik wel medelijden mee, want die moesten vroeger van huis.
Trouwens onze lessen begonnen ook altijd met een gebed en we hadden ook schoolradio. Hoe dat precies zat dat weet ik niet meer. Ik weet wel dat, toen ik van de Prinses Beatrixschool, school met de bijbel, naar de MontessoriPrinses Marijkeschool ernaast ging, dat ik verrekte weinig te doen had. Ik lag een stuk voor op de rest van de klas. De meester was meester van Inge, die had een heel aparte handtekening met twee "E"'s.
Tijdens mijn lager school tijd had ik één vriendje hij heette Evert en had veel Dinky Toys en matchbox dat waren model speelgoed auto's. Zijn vader was bij de marine of marinier op uitzending naar Nieuw-Guinee.
Helaas gingen zij verhuizen naar Schagen bij Den Helder zal wel door het werk van zijn vader zijn geweest, daarna nooit meer iets van hem vernomen.
De Blauwe en Gele tram en de Gouden Koets
Mijn opa was trambestuurder geweest bij de HTM en hij had een bonnenboekje waarmee we soms gratis met de tram konden rijden. Dan mocht ik ook voorin bij de bestuurder. Met de Gele tram had je vooral een rit van Scheveningen naar Delft of met de Blauwe en Gele tram naar Wassenaar en Leiden.
Hij liet ook dagelijks de twee honden uit van de freule. Dat deden we op het Malieveld en in het Haagse, de man van de freule was de Baron en Groot Stalmeester bij Koningin Juliana. We mochten ook in de Koninklijke stallen bij het Noordeinde. Daar was de vader van mijn opa koetsenmaker geweest. Ik heb zelfs de Gouden Koets mogen aanraken, erin zitten dat mocht niet, maar dat kon niemand anders op school zeggen.
Bij het Noordeinde stond ook een grote boom met een bank er omheen, daar kwamen postzegelverzamelaars hun dubbele zegels ruilen. De postzegelboom noemende men die boom. Ik ging er ook wel heen samen met mijn opa. Ja ik was op dat moment nog de lievelingskleinzoon. Ik heet ook Mattheus net zoals hij heet, later veranderde dat toen hij er achter kwam dat mijn tweede naam Hendrik was van mijn vader. Wat ik toen nog niet wist.
Trouwens hoe moest ik dit weten, want mijn moeder noemde me altijd Theepot of Tee.
We maakten dan ook vaak met de honden een wandeling door het Haagse Bosch en gingen langs de marechaussee die daar op wacht stond.
Mijn tante was de huishoudster van de freule. Nu die was daar dag en nacht in de keuken in de kelder.
Soms nam mijn opa me mee naar de Wagenstraat, want daar was een broodjeszaak en hadden ze een broodje Halfom (lever met pekelvlees).
We gingen ook altijd naar Prinsjesdag, daar gingen we dan vroeg heen om een mooie plaats te hebben op het Lange Voorhout. Eerst kwamen dan de soldaten aangemarcheerd, dan lijnden ze zich uit en stonden ze stram in de houding te wachten. Nu, dan legden wij een toffeetje in hun hand langs achter. En dan was het leuk hoe ze die dan uitpakten en als ze zogezegd moesten hoesten het vlug in hun mond deden. Want ze moesten natuurlijk op de plaats rust staan. Nu en als dan de stoet aankwam, dan moesten ze stram in de houding staan met de geweer voor hun in een gestrekte arm. Nu, en als dan de Berenmutsen langskwamen en de gouden koets dan zwaaiden we met een vlaggetje.
En als dan de koningin terug was gekeerd op het paleis, kwam ze altijd het balkon op met de prins en de prinsesjes. Dat was wel een hoogtepunt van de dag vooral ook omdat we dan nog naar de Torenstraat gingen om een ijsje met slagroom te eten bij Florencia.
Ja mijn opa en oma hadden het wel goed, al stond je daar toe niet bij stil. Die maakten reizen naar Nice. Dat lag heel ver weg in Frankrijk. Ja en dan lieten ze foto’s zien. Nu, daar hadden ze geen zandstrand, maar een strand van keien.
Op de Hoefkade in de Schilderswijk
Ons huis lag op de Hoefkade, dat was de Schilderswijk. We vertelde altijd woon op de Hoefkade aan de goede kant van de Viallantlaan. Want de schilderswijk had een slechte naam door zijn rellen met oud en nieuw. Het was een achterbuurt met een hoerenwijk en vele arbeiderswoningen. Ook veel huisjemelkers, die zoveel mogelijk mensen lieten slapen op zo klein mogelijke ruimte. Gebruikmakende van de woningnood die er tierde, en gastarbeiders lagen we met 8 mensen in een stapelbedden op een kamer.
Als je ons huis binnenkwam had je rechts een lange gang. Die liep langs de woonkamer, de slaapkamer van mijn ouders en dan kwam je in de keuken. Onder de trap was een toilet. Een douche of zo hadden we niet. Wij sliepen in de uitbouwen. De uitbouwen waren drie kamers achter elkaar achter de keuken en de achterste had een balkonnetje. In de achterste twee sliepen mijn zusjes. De jongste sliep altijd bij pa en ma op de kamer. Tot er weer een nieuwe geboren werd.
Ik weet nog goed dat mijn moeder mij op een moment vroeg of ik mijn zusjes allemaal op de kamer wilde houden. Een tijdje later kwam ze vertellen dat we er een broertje bij hadden. Ja blijkbaar kreeg ze zo makkelijk kindjes en pa was gewoon aan het werken.
Bij opa en oma hadden ze een lange gang daar liet ik mijn blokken van de blokkendoos in eenrichtingsverkeer als een optocht van soldaatjes lopen in een lange rij.
We gingen ook wel met lijn 11 naar Scheveningen. Daar konden we voor op de hoek in de Heemstraat bij de Markt opstappen. Ik weet nog goed dat ik een keertje met Rita met de tram ging. We wilden naar opa en oma maar stapten verkeerd uit bij de Groot Hertoginnenlaan. Op de Meerdervoort hadden we er uit gemoeten, daar zou opa ons geloof ik oppikken.
We waren verdwaald een vrouw nam ons mee. Ja, wie we waren wisten we wel maar niet waar we woonden. Hoe ze uiteindelijk toch moeder heeft kunnen bereiken weet ik niet, waarschijnlijk via inlichtingen. Wel dat ik op mijn kop kreeg.
Inlichtingen nummer 008 op de telefoon was ook een goed nummer. Als je iets niet wist van een puzzel of een ander probleem dan zochten zij dat op en het was nog gratis ook.
In de Anton de Haenstraat kwam ‘s morgens iemand met een ratel door de straat. Of dat voor de tijd was of voor de vuilnisman dat weet ik niet meer.
Dan had je de schillenboer, eierboer, die kwamen beiden met paard en wagen door de straat.
Het vlees werd thuis altijd zo verdeeld: een heel stuk voor vader, een half voor moeder en de rest in kleine stukjes voor ons. De jongste zat in de kinderstoel aan tafel. Je mocht niet praten aan tafel en moesten met een hand je bord vasthouden. Eigenlijk wilde mijn moeder dat ik met mes en vork ging eten maar dat wilde ik niet.
Nu dat was snel over toen ik later ging werken en de chef-kok zei: je eet hier met mes en vork of je eet niet.
Ik had wat treintjes gekregen, van de erfenis van mijn vader denk ik. Modelspoorbaan, oude treintjes, Faller huisjes. Ik had zelf met hulp van vader een baan boven mijn bed gemaakt. Het was een behoorlijke grote met in het midden een gat om overal bij te kunnen.
Fietsen met mijn vader door de duinen samen met mijn zuster, naar Hoek van Holland en door het Westland, hengelen, vissen; vroeg in de ochtend gingen we er dan uit. Ik heb maar één keer een klein visje gevangen. Ik vond het vissen naar niks, maar het vroege opstaan en het licht zien worden dat vond ik het mooiste.
De wandelcub netjes in een rij en zingen
Mijn wandeltochten met de HWV waren erg leuk in het begin. De eerste wandeltocht met wandelleidster Ciska gingen dus netjes als groep richting Wassenaar waar we een rust hadden in een café-restaurant. De serveerster kwam langs voor de bestelling en iedereen nam soep. Het was draadjes(rundvlees)soep, heerlijk dat weet ik wel, maar toen er afgerekend moest worden, ja, hoe moest dat want ik had geen geld… Ik denk dat de contributie toen door de gemeente werd bijgedragen voor mijn ouders.
Zakgeld kreeg ik niet. Nu, dat is niet helemaal waar. Ik kreeg eerst een dubbeltje en later een kwartje, die moest in de spaarpot, maar regelmatig moest de spaarpot leeg, want er moest toch eten komen. We leefden deels van de kinderbijslag, want als die binnen was kon mijn moeder weer wat dingen doen, zoals eten en kleding kopen. Maar eerste moest "de lat betaald" worden bij de melkboer, bakker en slager, want meestal moesten we de boodschappen laten opschrijven. Het mooie was ook dat je gewoon kon aanbellen als de winkel dicht was. Mijn moeder noemde dat achterom, maar het was gewoon aan de voorkant.
Maar ik verdiende toch wel wat bij. Ik ging de trappen schoonmaken van de verschillende portieken en tegelijk het koper poetsen van de brievenbussen en bellen. Want die moesten toen nog allemaal mooi glimmen, dus met een busje koperpoets en doek langs de deuren om te vragen of je eens in de week mocht poetsen en de trap schrobben.
Op de zaterdag ging ik met de melkboer mee, om melk te verkopen langs de deuren. Je had een kan met twee kanten, de ene kant was 1 liter en de andere kant een halve liter. De Sierkan zorgde voor de verspreiding van de melkproducten in de regio Den Haag.
Verder was ik een dealer! Voor mijn moeder moest ik toen we een keer bij Heckswaren een pakje sigaretten trekken uit de automaat. Ik gooide het geld in de automaat. Ik trok en er kwam een pakje uit, maar ook het geld. Daar ik regelmatig sigaretten moest kopen voor haar dacht ik, ik trek gelijk nog een pakje en wederom kwam het geld er samen met een pakje uit. Dit heb ik zelfs vijf keer gedaan. Dus dacht ik “dikke winst”. Maar ik zat met de sigaretten en op school waren er wel, die een sigaret wilden kopen. Nu, voor een dubbeltje verkocht ik de sigaretten aan andere kinderen. Er zaten 20 stuks in, dus elk pakje leverde me 1 gulden winst op.
Mijn vader rookte shag en daar had die een rollertje voor,. Hij kon geloof ik wel 40 sigaretten uit een pakje halen. Nu, dat wilde ik ook wel, dus op een moment was mijn vader zijn rollertje kwijt. Ik zat achter op het schoolplein in het fietsenhok sigaretten te rollen. Ik werd een handelsbaasje.
Later durfde ik mijn kinderen niet uitzicht te laten spelen
In die tijd gebeurde er ook iets wat ik heel lang voor me gehouden heb. Thuis was ons verteld dat we nooit met vreemden mochten omgaan maar… ik was in het Zuiderpark, want ik wandelde graag.
Daar bij het water waren ze met radiografisch bestuurde bootjes bezig. Ik stond te kijken toen ik aangesproken werd en mij gevraagd werd of ik dat ook erg mooi vond. Nu dat vond ik wel, Toen zei hij dat hij ook bootjes had en of ik die ook wilde zien. Nu, dat wilde ik wel, maar de man zei, dat moeten we natuurlijk eerst aan je ouders vragen.
Dus eerst naar huis. Spring maar achter op de fiets. Terwijl we tussen de twee bulten in het Zuiderpark doorreden reed de man plotseling de bosjes in. Er werd een mes getrokken en ik moest mijn broek laten zakken. Ik was doodsbang, maar zag niet wat er gebeurde. Er werd wat met een stokje gedaan. Hij bracht me daarna op de fiets thuis en vertelde dat als ik dit ooit zou vertellen hij me dan zou weten te vinden. Ik heb er dan ook nooit over gesproken.
Wel was ik altijd bang als mijn kinderen uit zicht gingen spelen in de speeltuin. Liefst had ik dat ze voor de deur speelde of in de tuin.
Trouwens in het Zuiderpark heb ik tijdens een voetbalwedstrijd een goal gemaakt. De keeper had de bal gehouden en was daar trots op. Maar de bal lag nog steeds op de grond. Ik liep die richting op en hij reageerde niet. Ik versnelde plotseling, want ik kon goed hardlopen en schoot de bal alsnog in het doel. Dat was het winnende doelpunt, maar voetballen was niet zo mijn sport.
In het laatste jaar van mijn schooltijd hadden we een schoolfeestje. Eén van de meisjes had een verrassing voor mij als ik met haar meeging. Ik moest mijn ogen sluiten en dacht gelijk aan chocolade. Mis, toen ik mijn ogen weer opende stond ze bloot voor me. Nu ik reageerde heel teleurgesteld en vertelde dat ik dat al zo vaak gezien had. We moesten wekelijks allemaal in dezelfde grote teil in bad. Dus blote zusjes had ik al meer gezien. En als ik in de winter de kachel in de kamer had aangemaakt in de ochtend kwamen ook al mijn zusjes vanuit de uitbouw (kamers achter elkaar achter de keuken, geen verwarming) naar de huiskamer om zich daar aan te kleden. Regelmatig denk ik nog aan hoe dat een teleurstelling en afgang voor dat meisje moet zijn geweest. Ik was verder op dat gebied nog geheel groen.
Na mijn lagere-school-tijd, ging ik naar de Determineerschool aan de Pieter Langendijkstraat. Ik reed er op de fiets heen door het Zuiderpark, vaak met een tweeling. Het was een broer en zus, die woonden schuin tegenover ons op de Hoefkade. Op de Determineerschool keek men of je naar de HBS of MULO kon. Ik deed het goed en iedereen noemde me Maarten Harperzoon Tromp.
Ik was erg in goed geschiedenis, aardrijkskunde, algebra en rekenen, maar mijn talen waren hopeloos. Ik kon geen moeilijke woorden uitspreken, ook geen Nederlandse. Ik had een hekel aan de juf Engels, die noemde ik muis. Ik vond het maar belachelijk dat je woorden moest uitspreken of je een hete aardappel in je mond had. Schrijven ging me nog wel goed af, maar bij een spreekbeurt werd dit altijd weer teniet gedaan. Ik kan me herinneren, dat ik een rapport had met drie 3-en voor Engels, Duits en Frans op de Technische school. Nu was dat wel bij het volgende rapport opgehaald tot 3 zessen.
Ik was met mijn zuster Rita gaan zeilen. Van zeilen kwam niet echt veel want het regende en we lagen dus veel aan de kant. Mijn vader Henk, die we paps noemden, had een zeilboot en wij mochten een weekje mee naar de Kagerplassen. Dat was geweldig en we zouden het jaar erop dan echt gaan zeilen.
Tijdens één van de lessen werd ik uit de klas geroepen en kreeg te horen, dat mijn vader tijdens het varen met de boot in coma was geraakt en dat hij in het Ursulaziekenhuis was opgenomen voor een hersenoperatie. Ik heb hem niet meer gezien, ik ben alleen aanwezig geweest bij zijn begrafenis.
Dab heb je eindelijk je echte vader leren kennen en dan is die er niet meer. Ik wilde niet meer verder leren voor stuurman waar ik mijn zinnen op had gezet, want mijn voorvader Tromp was toch ook kapitein. Nee ik wilde kok worden net als mijn vader was. Van het ene op het andere moment.
Ik had daarna zo’n verschrikkelijke hekel aan het woord paps, als ik het hoor gaan mijn haren rijzen.